Voormalige minister van Financiën en Planning, Gillmore Hoefdraad, blijft zich verzetten tegen zijn vervolging, ondanks het recente oordeel van het Hof van Justitie. De hoogste rechterlijke instantie in Suriname oordeelde onlangs dat zijn vervolging rechtmatig is verlopen. Toch houdt Hoefdraad, die sinds zijn veroordeling in 2021 voortvluchtig is, voet bij stuk: volgens zijn juridisch team is zijn recht op een eerlijk proces geschonden en zou internationale rechtspraak uitkomst kunnen bieden.
Hoefdraad werd in december 2021 bij verstek veroordeeld tot twaalf jaar gevangenisstraf en een boete van SRD 500.000 (om te zetten in nog eens twaalf maanden cel), vanwege zijn rol in een omvangrijke corruptiezaak bij de Centrale Bank van Suriname (CBvS). De zaak maakte destijds veel los in de samenleving, vanwege de betrokkenheid van een toppoliticus in financieel wanbeheer en corruptie. Hoewel het Hof van Justitie onlangs bepaalde dat zijn vervolging volgens de juiste procedures is verlopen, blijft zijn raadsman Murwin Dubois erbij dat er sprake is van ernstige juridische tekortkomingen.
Volgens Dubois zijn er op internationaal niveau meerdere precedenten waarbij vervolgingen – die nationaal waren afgewezen – alsnog in het voordeel van de beklaagde werden beslist. Hij verwijst onder andere naar het ‘Ne bis in idem-beginsel’, een internationaal erkend principe dat stelt dat iemand niet tweemaal voor hetzelfde feit vervolgd mag worden, tenzij nieuwe feiten zich aandienen. In het geval van Hoefdraad was er volgens het juridisch team geen sprake van dergelijke nieuwe feiten. En toch werd hij, na een eerder parlementair ‘nee’, later alsnog in staat van beschuldiging gesteld.
De vervolging van Hoefdraad kwam op gang nadat de toenmalige procureur-generaal Roy Baidjnath Panday tweemaal een verzoek indiende bij De Nationale Assemblee (DNA) om Hoefdraad in staat van beschuldiging te stellen. Het eerste verzoek, onder leiding van toenmalige parlementsvoorzitter Jennifer Simons, werd verworpen. Echter, na de verkiezingen van 2020, diende Baidjnath Panday opnieuw een verzoek in – toen bij een vernieuwd parlement onder voorzitter Marinus Bee. Opmerkelijk genoeg gaf Baidjnath Panday in zijn tweede verzoek zelf aan dat er geen nieuwe feiten waren aangeleverd. Toch werd Hoefdraad bij het tweede verzoek wél in staat van beschuldiging gesteld, na een verhitte politieke discussie. Volgens Dubois is dit een fundamenteel probleem: “Je kunt niet zomaar een besluit van het parlement herroepen, tenzij er nieuwe feiten zijn. Dat staat letterlijk in artikel 56 van het Orde-reglement.”
Hoefdraad’s juridische positie lijkt internationaal versterkt te worden door het oordeel van Interpol. De internationale politieorganisatie weigerde namelijk het verzoek van het Surinaamse Openbaar Ministerie om Hoefdraad op te sporen en uit te leveren. In haar eindoordeel gaf Interpol aan dat het OM er niet in slaagde om voldoende juridische onderbouwing te leveren voor het opsporingsverzoek. Daarnaast stelde Interpol dat er te veel politieke inmenging leek te zijn in het proces, en sprak zij zich uit tegen het gebruik van haar systemen voor het opsporen van Hoefdraad.
De civiele zaak die Hoefdraad had aangespannen om zijn vervolging aan te vechten, is door het Hof niet-ontvankelijk verklaard. Dat betekent dat de nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput. Volgens zijn raadsman is de volgende stap het internationaal recht. Of een instantie zoals het Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens de zaak in behandeling zal nemen, moet nog blijken. Maar Hoefdraad lijkt, ondanks zijn veroordeling, niet van plan de strijd zomaar op te geven.